Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [15]De God Abrahams, en Izaks, en Jakobs, de God onzer vaderen, heeft Zijn [16]Kind Jezus [17]verheerlijkt, Welken gij overgeleverd hebt, en hebt Hem [18]verloochend, voor het aangezicht van Pilatus, als hij oordeelde, dat men [Hem] zoude loslaten. 15. Dat is, de ware God, die zich aan deze patriarchen en voorvaders geopenbaard, met hen en hunne nakomelingen een verbond gemaakt heeft, en die van hen is gekend en gediend geweest. Zie hfdst.5 vs.30; Fillip.2:9. 16. Of, knecht, dienaar. Zie Jes.53:11, en, vs.26, en hfdst.4 vs.27. 17. Namelijk Hem van de doden opgewekt en in den hemel tot de hoogste eer opgenomen hebbende, en door onzen dienst dusdanige wonderen doende. 18. Namelijk dat Hij uw koning was; Joh.19:15.